Verduurzamen
Die milieuwinst is er alleen maar als bedrijven verduurzamen. In Nederland zijn ze daar druk mee bezig. CBS-onderzoek laat zien dat bijna 80 procent van de bedrijven in Nederland, uit de sectoren industrie, auto- en detailhandel en de dienstverlening, vorig jaar investeerden in verduurzaming. Dan gaat het vooral om energie, uitstoot en het hergebruik van afval.
Veel van de uitgaven die industriële bedrijven doen voor research en development – in totaal zo’n 7 miljard euro per jaar – gaat naar verduurzaming en naar projecten om minder afhankelijk te zijn van schaarse grondstoffen. Daarmee is de industrie overigens ook meteen de grootste r&d-investeerder: in heel Nederland geven we daar zo’n 18,5 miljard euro aan uit.
Een bedrijf als Syclus werkt bijvoorbeeld aan het maken van groen plastic: bio-ethyleen, niet gewonnen uit aardolie, maar gemaakt van natuurlijke grondstoffen zoals mais, tarwe en suiker.
TNO ontwikkelt een methode om groene waterstof te produceren met een elektrolyser waar flink minder iridium in wordt gebruikt, een zeldzaam, corrosiebestendig materiaal, waarvan we momenteel afhankelijk zijn van een handjevol landen zoals Zuid-Afrika en Rusland. Tata Steel steekt 65 miljoen euro in productie op basis van waterstof.
De technische universiteiten in Nederland zijn grootleveranciers voor de – kennisintensieve – industrie. Studenten met een master op zak gaan bijvoorbeeld werken bij chipfabrikant ASML, bij energie- en mobility-bedrijven. Als de industrie verdwijnt maak je eigenlijk de toegepaste wetenschap overbodig. Dat betekent ook dat technologisch, hooggekwalificeerd personeel in Nederland minder toekomst heeft. Die trekken naar het buitenland. De kennis die je hier hebt, gooi je dan eigenlijk weg. Kennis die juist onmisbaar is voor innovaties als het gaat om duurzaamheid en het ontwikkelen van alternatieve materialen voor de toekomst waarbij je minder fossiele grondstoffen nodig hebt.
Als de industrie verdwijnt, maak je eigenlijk de toegepaste wetenschap overbodig
Al die werknemers uit de industrie kunnen toch wel ergens anders werken?
Nou ja, dat is maar de vraag. Er werken nu achthonderdduizend mensen in de industrie. Goed voor zo’n 10 procent van de totale werkgelegenheid hier in Nederland. Ja, techneuten zouden wellicht makkelijker aan de slag kunnen in een andere baan binnen een andere sector, maar daar zal hoe dan ook tijd overheen gaan. Maar niet iedereen uit de industrie is geschikt voor een kantoorbaan of een baan in de woningbouw of techniek. En alle senioren die nu in de industrie werken? Voor hen zou het een stuk lastiger zijn om een nieuwe baan te vinden.
Naast de banen in de industrie zelf, gaan er ook banen verloren bij alle toeleveranciers van de industrie. Denk aan financiële instellingen, de bank en de verzekeraar, het bedrijf dat de onderhoud doet, de schoonmaak, de logistieke dienstverlener, beveiligers en cateraars.
Een bedrijf als Tata Steel in Nederland alleen al telt ruim drieduizend leveranciers. Denk daarbij aan de technisch ontwerpers van nieuwe, groene waterstoffabrieken, de leveranciers van onderdelen en walsen.
Werknemers en hun gezinnen leven in de buurt van grote industriële complexen
Vaak leven werknemers en hun gezinnen in de buurt van grote industriële complexen. Ook bakkers, slagers, retailwinkeliers, horeca en de zelfstandigen in de regio verdienen hun centen dankzij de werkgelegenheid die de industrie oplevert. Concreter: zo zou sluiting van de staalfabriek in IJmuiden niet alleen het einde betekenen van het werk van negenduizend werknemers, maar ook gevolgen hebben voor dertigduizend indirecte banen in de regio. Als de bedrijvigheid vertrekt, verarmen regio’s en trekken jongeren weg, op zoek naar werk en een betere toekomst. Zo’n 8 procent van de werkgelegenheid in Velsen – waar de ovens staan – zou afhankelijk zijn van Tata Steel. Maximaal 3,5 procent van de banen in de gehele provincie Noord-Holland is gelinkt aan Tata. Vergelijk het met de sluiting van de mijnen in Limburg, waar veel mensen ook weer een baan vonden, maar waar de sociale en economische gevolgen nog steeds zichtbaar en voelbaar zijn, vijftig jaar na de sluiting.
Uit een TNO-rapport blijkt dat de Nederlandse maakindustrie goed is voor maar liefst 12 procent van ons bruto binnenlands product (bbp). Doordat die zo sterk is verweven met de dienstensector, wordt naar schatting zelfs 20 procent van onze economie draaiende gehouden door de industrie. Dat mensen in de sectoren zorg en onderwijs hun werk kunnen doen, wordt voor een deel mogelijk gemaakt door het geld dat wordt gegenereerd door de industrie. Zo bedragen de inkomsten van de rijksoverheid 366 miljard euro in 2023. Het leeuwendeel daarvan (22 procent) komt uit loon- en inkomstenbelasting en uit omzetbelasting (21 procent). Kijk je naar de uitgavenkant, naar 395 miljard euro, dan zie je dat het meeste daarvan gaat naar de zorg (27 procent) en de sociale zekerheid (26 procent). De industrie is niet een op zichzelf staande sector. Je kunt dus niet gewoon zeggen: ik snijd die eruit en dan gaan we op de oude voet verder. Niet alleen de economie van Nederland, ook het hele (zorg)systeem zou als een kaartenhuis in elkaar zakken.
Vroeger was toch alles beter?
Mensen waren vroeger altijd aan het werk, zeven dagen per week, tien uur per dag. Door kapitaalinvesteringen in de industrie werd een hoge arbeidsproductiviteit gecreëerd. De voornaamste reden dat we nu vrije tijd hebben, dat we onszelf kunnen ontplooien. Met de inkomsten van de industrie hebben we dus een goed sociaal zorgstelsel kunnen bouwen en een goede zorg- en onderwijssector. Mensen zijn misschien bereid om tijdelijk en in bepaalde mate zaken op te offeren voor een beter milieu. Je pakt de fiets, eet minder vlees. Voor sommigen is het een ideaal om in een tiny house te wonen en te leven van de opbrengsten in hun tuin. Maar stel dat je echt álle industrie zou sluiten, dus niet alleen in Nederland maar wereldwijd – want anders heeft het voor het terugbrengen van de CO2-uitstoot weinig effect – dan ga je eigenlijk bijna terug naar het tijdperk van jager-verzamelaars. De vraag is: willen we dat?
Dit artikel is geschreven op basis van interviews met:
Sekhar Lahiri, directeur van Metaal Nederland
Tjark Tjin-A-Tsoi, ceo van onderzoeksorganisatie TNO
Martijn Broekhof, Hoofd Klimaat, Energie, Innovatie en Duurzaamheid bij de VNCI