Het Nederlandse pensioenstelsel, hoe bejubeld ook, moet op de schop. De hoofdlijnen waarlangs dit moet gebeuren, stuurde staatssecretaris Jetta Klijnsma vorige week naar de Tweede Kamer.
Dát er iets moet gebeuren, is helder. Het gesternte waaronder het Nederlandse pensioenstelsel ooit is ontstaan veel jonge werknemers, weinig ouderen is niet meer. Ook de situatie dat werknemers hun leven lang bij een baas of zelfs maar hun leven lang in loondienst bleven, is verleden tijd. Als het stelsel daar niet op wordt aangepast, wordt het onhoudbaar. Iets wat de crisis van de afgelopen jaren nog eens extra duidelijk heeft gemaakt.
Gelukkig geeft Klijnsma in haar brief hier een goede aanzet toe. Zo snijdt ze het probleem van de doorsnee-premies aan. Jonge werknemers betalen in dit systeem evenveel premie als oudere werknemers en bouwen daarmee jaarlijks evenveel pensioen op. Dat klinkt eerlijk, maar betekent in feite dat jonge werknemers, van wie de premie nog heel lang kan renderen, te weinig opbouwen ten gunste van ouderen, die eigenlijk teveel opbouw terugkrijgen voor hun inleg.
Door de veranderende verhouding tussen oudere en jongere werknemers wordt deze last steeds zwaarder. Ook betekent het voor werknemers die er op een bepaald moment voor kiezen om als zzper verder te gaan, dat ze tot wel een derde minder pensioen krijgen dan waar ze voor betaald hebben. Tot slot kan het de vernieuwing van het stelsel blokkeren.
Dat moet anders, stelt Klijnsma daarom namens het kabinet. We moeten volgens haar toe naar een systeem waarbij iedereen dezelfde premie betaalt, maar daarmee een pensioenaanspraak opbouwt die reëel is en dus afneemt met de leeftijd. Het alternatief zelfde pensioenaanspraak opbouwen waarvoor ouderen dan een hogere premie moeten inleggen wordt terecht niet als optie gezien omdat dit ouderen extra duur zou maken voor werkgevers. Sowieso moet er eerst kritisch worden gekeken naar de transitiekosten die met de overgang naar een nieuw systeem gepaard gaan.
Ook moeten regelingen transparanter worden voor deelnemers. In het verleden konden tegenvallers, zoals lage beleggingsrendementen, nog relatief gemakkelijk worden opgevangen met een kleine verhoging van de pensioenpremies. Tegenwoordig is dat lastiger, omdat er door vergrijzing minder premiebetalers zijn. Bovendien hebben de pensioenlasten wat werkgevers betreft al een absolute bovengrens bereikt. Voor deelnemers moet het dus duidelijker worden wat ze opbouwen en hoe risicos worden opgevangen. Dat kan bijvoorbeeld via individuele beschikbare premieregelingen met vormen van collectieve risicodeling.
Wel is het belangrijk dat er een ruime diversiteit aan pensioenmogelijkheden blijft bestaan, aangezien geen branche of onderneming hetzelfde is.