Gert Jan Kramer: ‘Groene industrie is een morele verplichting’

24-08-2023

De zware industrie lijkt een lastige toekomst te hebben in Nederland. Maar verduurzaming biedt een uitweg, zegt Gert Jan Kramer, hoogleraar Duurzame Energievoorziening. Zijn pleidooi: de Nederlandse industrie moet vergroenen en behouden blijven voor Nederland. En dat kan ook.

 

In juli publiceerde het Sustainable Industry Lab, waar Kramer medeoprichter van is, het rapport ‘Groene keuzes voor de Nederlandse basisindustrie’. De boodschap: de zware industrie, die nu nog drijft op fossiele brandstoffen, kan in 2050 klimaatneutraal en circulair zijn. ‘Onze conclusie is dat de fysieke randvoorwaarden voor de industrie in Nederland gewoon heel goed zijn’, somt Kramer op. ‘De geografische ligging, de havens, het energiepotentieel van de Noordzee, de toegang tot afzetmarkten landinwaarts. Dat zijn unieke pluspunten.’

 

Bosbranden teisterden deze zomer Griekenland, noodweer hield huis in Noord-Italië. Hoe ervaart u de urgentie van klimaatverandering?

‘Twintig jaar geleden werd het zuiden van de Verenigde Staten in een jaar tijd getroffen door twee verwoestende orkanen, Katrina en Rita. Toen dacht ik: dit zou weleens de Grote Gebeurtenis kunnen zijn die de wereld echt in actie brengt om de uitstoot van CO2 echt in te dammen. Maar tot mijn teleurstelling ebde die urgentie weer weg. De weersextremen worden nu steeds intenser. Dat ervaar ik als onwerkelijk. Het ís ook ongrijpbaar. Je kunt niet met één beleidsmaatregel reageren op één hittegolf of orkaan. Het klimaatvraagstuk vraagt om een zeer grote en decennialange actie van de hele wereldgemeenschap. En dat is een enorme uitdaging.’

 

Daarom moet ook de zware industrie in Nederland vergroenen?

‘Het is essentieel voor de economie en onze welvaart dat we de industrie vergroenen én behouden. Wij zeggen ook: het is onze morele plicht om bij te dragen aan groene basisproductie van kunststoffen en metalen waar uiteindelijk alle andere industrieën van afhankelijk zijn. Het hebben van een eigen industrie zorgt bovendien voor een strategische onafhankelijkheid. Veel mensen wijzen erop dat de zware industrie bestaat uit bulkproductie en relatief weinig economische waarde toevoegt. Hightechbedrijven als ASML hebben de toekomst. Dat is deels waar. Een machine van ASML is immers veel meer waard dan de materialen en onderdelen waarvan die gemaakt is. Maar daarmee is nog niet gezegd dat we de materialen en de producten die de chemie en de staalindustrie maken niet meer nodig hebben. Integendeel. De energietransitie, de voedselproductie en onnoemelijk veel consumentenproducten kunnen niet bestaan zonder de grondstoffen en halffabricaten van de basisindustrie.’

Sustainable Industry LabIn 2021 richtte Kramer samen met Sanne Akerboom het Sustainable Industry Lab (SIL) op. Het is een denktank en een netwerkorganisatie waarin bedrijven, wetenschappers, vakbonden en milieugroepen participeren. Het SIL beoogt objectief en neutraal de mogelijkheden tot verduurzaming van de industrie te onderzoeken. Volgens Kramer staat niet het industriebelang maar het publieke belang voorop bij het werk van het Lab.

Critici zeggen dat we de zware industrie simpelweg moeten inkrimpen om de milieu- en klimaatimpact te beperken.

‘Nederland en het rijke Westen zouden door gedragsverandering en consuminderen hun voetafdruk misschien wat kunnen verlagen, maar mondiaal zal de vraag naar energie en basismaterialen nog lange tijd groot blijven. Honderden miljoenen mensen in Azië en Afrika willen hun levensstandaard verbeteren. De voorspelling dat de wereld in 2050 minder energie en grondstoffen gebruikt is een geitenwollensokkenscenario.’

 

Waarom is het logisch dat de zware industrie in Nederland blijft?

‘Als we duurzame basismaterialen niet in Nederland willen produceren, wáár gaan we ze dan vandaan halen? Gaan we die importeren? Komt er spontaan groene industriële productie in andere landen op gang? Ik zie dat niet zomaar gebeuren. We zullen zelf moeten investeren in de verduurzaming van de industrie. We kunnen ons niet met CO2-certificaten uit de klimaatellende kopen.’

‘Niet alles wat nu grijs is, zal straks in een groen jasje terugkomen. De mobiliteit is bijvoorbeeld in hoog tempo aan het elektrificeren. Dat betekent dat er straks minder raffinage van ruwe olie nodig is om brandstoffen te produceren. Maar je hebt nog steeds raffinagecapaciteit nodig om grondstoffen te maken voor de chemie. De economie en de industrie transformeren voortdurend.’

 

'Dat de wereld in 2050 minder energie gebruikt, is een geitenwollensokkenscenario'

 

De energieprijs is hier structureel hoger dan in bijvoorbeeld Azië, het Midden-Oosten en de VS. Dat is toch een belangrijke vestigingsfactor?

‘Dat is zo. En eerlijk gezegd is Europa een beroerde plek om te investeren zolang we aardgas als energiebron gebruiken. Daar kunnen we weinig aan doen. Russisch gas komt niet meer. Punt. En LNG (vloeibaar gas dat per tanker wordt vervoerd; red.) zal vanwege de productie- en transportkosten altijd een relatief dure optie zijn.’

‘Daarom moeten we naar duurzame energie kijken. Die heeft een andere kostenstructuur. Het potentieel dat windenergie op de Noordzee biedt voor de industrie is enorm. Windenergie op zee is een steady energiebron. Als je dat integreert met het energiesysteem, en als je de overproductie van de windmolens gebruikt om via elektrolyse groene waterstof te maken, dan resulteert dat in een efficiënt, concurrerend en duurzaam energiesysteem.’

Hoogleraar Gert Jan Kramer: 'Het is onze morele plicht om bij te dragen aan groene basisproductie'
Hoogleraar Gert Jan Kramer: 'Het is onze morele plicht om bij te dragen aan groene basisproductie'

Kunnen landen in Noord-Afrika en het Midden-Oosten dat niet veel goedkoper?

‘In een aantal gevallen misschien wel. Er is in die regio’s natuurlijk heel veel zonne-energie. Maar er is niet altijd een haven. En de technische competenties om een complete industrie uit de grond te stampen zijn er ook lang niet altijd. Het beeld dat we met de Rotterdamse haven een fossiele en dus waardeloze legacy hebben klopt niet. Het is juist een kans. Het feit dat we zóveel fabrieken hebben, die allemaal om de zoveel jaar worden gemoderniseerd, en die ook telkens nieuwe activiteiten aantrekken, dat betekent dat de vestigingsvoorwaarden nog steeds heel goed zijn.’

‘We hebben veel fabrieken met schoorstenen in Nederland, die nog allemaal CO2 en andere narigheid uitstoten. Dat is zo. Maar als je die vervuiling weghaalt, dan creëer je een nieuwe toekomst. Nederland heeft een ecosysteem van bedrijven dat dat kan waarmaken.’

 

Wat is er nodig om de industrie die stap naar vergroening te laten maken?

‘Ik denk dat we dit decennium nog in een periode van positioneren en aftasten zitten. Op dit moment zijn veel business cases nog niet rond te rekenen. Dus als je wilt beginnen, dan moet er subsidie bij, zo gaat dat altijd in de eerste fase. Er zijn belangrijke technische en economische onzekerheden rond een aantal cruciale technologieën, zoals de productie van groene waterstof en het gebruik van waterstof in de staalindustrie. En als de chemie van toekomst geen ruwe olie of gas meer als grondstof gebruikt, dan is een technologie als pyrolyse nodig (om kunststoffen chemisch te recyclen tot olie waar weer nieuwe stoffen van gemaakt kunnen worden; red.), en moet er koolstof uit biomassa worden gehaald. Die technologieën moeten zich nog bewijzen op industriële schaal. Hoe snel worden leercurves doorlopen? Ik denk dat het tot 2030 duurt voordat de antwoorden op die vragen goed uitkristalliseren. Dan zal duidelijk worden welke technieken opgeschaald kunnen worden om de doelen voor 2050 te halen. Ook zal dan pas echt duidelijk worden welke basisindustrie Nederland kan en wil hebben.’
‘Het is een misverstand dat grote kapitaalinvesteringen in de industrie worden genomen op basis van laagste kosten. Als je langetermijninvesteringen doet, dan zijn lage kosten belangrijk, maar nooit doorslaggevend. Wat belangrijk is, is dat het kostenniveau betaalbaar is. Je moet in een bandbreedte zitten die wereldwijd als concurrerend wordt gezien. Dan wordt het gewoon een keuze: wil je het of niet?’

 

'HET BEDRIJFSLEVEN MAG VAN DE OVERHEID EEN FACILITERENDE EN ONDERSTEUNENDE ROL VERWACHTEN'

 

Wat mag de industrie van de overheid verwachten om te vergroenen?

‘Het bedrijfsleven mag van de overheid een faciliterende en ondersteunende rol verwachten. Dan heb ik het over subsidies, maar ook over infrastructuur. De investeringen van staatsbedrijven als Tennet en Gasunie in de netwerken voor elektriciteit, waterstof en CO2 zijn een enorme bijdrage van de staat aan de economie van de toekomst. Andersom mag de overheid ook het nodige van het bedrijfsleven verwachten. Het commitment moet wederzijds zijn. Er is een nieuw soort sociaal contract nodig tussen overheid en bedrijfsleven. Ik zou zeggen dat bedrijven wat minder footloose aandeelhouderskapitalisme mogen laten zien dan de afgelopen decennia.’

 

Is dat de nieuwe economische realiteit in de huidige geopolitieke omstandigheden?

‘In de nasleep van de oliecrisis van de jaren zeventig voelden de olielanden zich volledig soeverein ten opzichte van hun oliereserves. Oliemaatschappijen mochten pitchen om in die landen projecten te doen. Zo zie ik het potentieel van de Noordzee ook. De Noordzee is straks een formidabele bron van windenergie. De overheid kan zeggen: luister eens, wij hebben hier deze fantastische energiebron die we kunnen gebruiken voor industriële productie. Bedrijf A, B en C, wat is jullie voorstel?’

‘Als je als overheid zo’n zelfbewuste benadering kiest, dan blijf je een beetje weg van gedetailleerde discussies over subsidiepotje X en regeling Y. Waar het om gaat is dat we een perspectief creëren. Welke bedrijven komen met de beste investeringsplannen voor de groene energiebron op de Noordzee? Wie levert de grootste economische waarde? Wat is de belofte van de klimaattransitie voor Nederland? Als samenleving hebben we een verhaal nodig waarom de overheid het ene bedrijf wel helpt en het andere niet.’

Wie is Gert Jan Kramer?In 1988 promoveerde Gert Jan Kramer (1961) aan de Universiteit Leiden op een onderwerp uit de vastestoffysica. Na zijn promotie ging hij aan de slag in het onderzoekslaboratorium van Shell in Amsterdam. Vanaf 2000 ging hij zich bezighouden met de energietransitie, onder meer de ontwikkeling van alternatieve brandstoffen zoals waterstof. Van 1998 tot 2010 was Kramer deeltijdhoogleraar aan de TU Eindhoven, waarna hij een aanstelling kreeg aan de Universiteit Leiden. Sinds 2016 is hij hoogleraar Duurzame Energievoorziening aan het Copernicus Instituut voor Duurzame Ontwikkeling aan de Universiteit Utrecht.

 Op de hoogte blijven van onze beste artikelen? Schrijf je dan gratis in voor onze nieuwsbrief.